Jan Van Ussel
Hoofdjes
Mijn eerste hoofdje maakte ik toen ik 15-16 jaar oud was. Het werd een levenslange fascinatie.
Aanvankelijk zat er veel weemoed in de hoofdjes.
Ik noemde ze
De sfeer van de hoofdjes is met de jaren anders geworden, meer sereen. Een zoektocht naar vrede en diepte.
Het verwonderde me dat ik telkens weer naar puin greep om mijn hoofden op te monteren.
De sokkel moest kwetsbaar zijn.
Uitgevreten door de tand des tijds.
De hoofdjes liggen los op de sokkel.
Zwerfkeien gepolijst door de stroom der tijd.
Je moet ze in je hand kunnen nemen en koesteren zoals een steentje dat je opgeraapt hebt tijdens een wandeling.
Leven dat wacht op herkenning.
Het gelaat.
Ik hield ervan de materie onder mijn hand plastisch te zien groeien, uitstulpen tot emotie, zachte pure weemoed.
Heel voorzichtig, heel zacht hielp ik het zichzelf worden.
Schroomvol greep ik in, angstig om te breken, behoedend wat wilde worden.
Bolle vormen tekenden zich af. Gelaat keerde naar binnen. Een stroom van pijn bracht elk hoofd tot een hangende volheid, zich steeds verder terugtrekkend.
Oerstroom, oerschreeuw, moederlijk, zachte baren, geborgen ruimte: deze woorden kwamen naar boven.
Het hoofd keerde terug naar de baarmoeder, lang, eivormig gelijk een boreling, in serene overgave naar binnen toe.
.
Waar verlangen we naar terug?
Waar verlangen we naar toe?
Het gelaat wrong zich langzaam, nietziende, in een schreeuw.
Hoofdje ±1977 tekst ±1998